B jaar

Deze site is een tijdelijke oplossing om de preken van Marcel bereikbaar te maken. Klik op een link, om de desbetreffende preek te lezen. (Sorry, de opmaak van de preken is nog niet overal in orde.)
Indien u de preek op een klein scherm wil lezen, komt de preek niet naast, maar onder de reeks linken. U zal dus naar beneden moeten scrollen.

13e ZONDAG DOOR HET JAAR ( B )   -   1 en 2 juli 2006

Wijsheid 1 : 13- 15.
Marcus 5 : 21 - 43.


Zusters en broeders,

'Lees maar, er staat niet wat er staat' : dat is de titel van een keuze uit de gedichten van Martinus Nijhoff. (1)  Een uitdagende titel.  Er staat natuurlijk OOK wat er staat.  Maar er staat meer dan dat.  En als je dat 'meer' niet hebt ontdekt, heb je de eigenlijke bedoeling van de auteur niet gevat.  Elke belangrijke litteraire tekst heeft meer dan één betekenis.  Je kunt hem namelijk lezen op meer dan één niveau.  
Neem nu bv 'Le petit prince', 'de kleine prins' van Antoine de Saint Exupéry.  Een heel mooi verhaal.  Een sprookje voor kinderen.  Dat is het.  Dat is het ook.  Maar het is meer dan dat.  Het is ook het verhaal van de auteur en zijn verloren geliefde.  Lees maar, er staat méér dan er staat.
Zo is dat ook met het verhaal over het dochtertje van Jaïrus, dat door Jezus weer tot leven wordt gewekt.  Er staat meer dan er staat.
Om dat 'meer' op het spoor te komen, kunnen we het beste beginnen met er op te wijzen dat dit stukje evangelie bedoeld is als een antwoord.  Een antwoord op een vraag die iets eerder, in hoofdstuk 4 van het evangelie van Marcus is gesteld.  Ze is afkomstig van mensen die hebben meegemaakt hoe Jezus de storm op het meer heeft gestild.  Die vroegen zich namelijk af: 'Wie is die man toch?' (Marcus 4: 41)
Om die vraag gaat het. Niet alleen hier, maar eigenlijk het hele evangelie door.  Die vraag komt geregeld terug.  Herodes stelt zich die vraag: Wie is die man eigenlijk? (Marcus 6 :14)  Johannes de Doper geeft die vraag aan zijn leerlingen mee om ze aan Jezus zelf te stellen. (Mattheüs 11: 3-6)  En Jezus stelt ze op een bepaald moment ook aan zijn eigen leerlingen: 'Wie zeggen de mensen dat ik ben?  En jullie, wat zeggen jullie daar van?' (Marcus 8: 27-30)
In het stukje evangelie over de opwekking van het dochtertje van Jaïrus wordt er op een heel aparte manier een antwoord op die vraag gegeven.  Dat antwoord is voor ons niet onmiddellijk duidelijk.  Dit komt omdat wij iets anders in ons hoofd hebben dan de tijdgenoten van Marcus.  Die hadden bv Elia in hun hoofd.  Elia komt 29 keer voor in het Nieuwe Testament.  Elia - daar zat men op te wachten.  Die zou op aarde terugkomen als voorloper van de Messias.  Was Jezus van Nazareth misschien Elia?
Van Elia was bekend dat hij een dode jongen tot leven had gewekt.  Hij deed dit met een enorme inspanning.  Hij trekt zich met het dode kind in zijn kamertje terug.  Tot drie keer toe gaat hij op dit kind liggen en hij bidt dan met aandrang tot God dat hij de jongen weer tot leven zou wekken.  En dat gebeurt dan ook. (I Koningen 17: 19- 22)
De tegenstelling met de manier waarop Jezus het dochtertje van Jaïrus opwekt kan moeilijk groter zijn.  Jezus doet dat zonder enige inspanning, hij neemt het kind bij de hand.  Hij bidt zelfs niet, hij zegt eenvoudig: 'Meisje sta op.'
Op die manier geeft de evangelist een antwoord op de vraag wie Jezus van Nazareth is.  Hij is iemand in wie God op een heel bijzondere wijze aanwezig is.  Anders en groter dan hij in Elia aanwezig is geweest.
In de eerste lezing van vandaag wordt er gezegd dat God de mens heeft geschapen om te leven.  Hij is een God die liefheeft al wat leeft.  In het evangelie heeft de evangelist daar als het ware een plaatje bij getekend.  In Jezus van Nazareth heeft de Heilige, geprezen zij zijn naam, aan zijn zorg voor al wat leeft een menselijk gezicht gegeven.  In Jezus is Gods zorg voor het leven zelfs sterker dan de dood.
Dat is de diepere betekenis van het verhaal over de opwekking van het dode kind.
Wat hier in een verhaal wordt·verteld, wordt in een ander evangelie, het evangelie van Johannes, in een meer prozaïsche vorm weergegeven.  Daar zegt Jezus tot Martha de zuster van zijn vriend Lazarus die gestorven is: Wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.  En wie leeft en in mij gelooft die zal niet sterven, in geen eeuwigheid'. (Johannes 11 :25-26)
Dat is het antwoord op de vraag: Wie is die man eigenlijk?
Hij is iemand in wie het leven sterker is dan de dood. Uiteindelijk omdat hij door de dood is heengegaan en in zijn verrijzenis de dood heeft overwonnen.
Er is een andere vraag die de evangelist heeft -bezig gehouden: Hebben de mensen deze Jezus in wie God op zo'n bijzondere wijze aanwezig was aanvaard?  Hebben ze in hem geloofd?
Marcus schijnt zich daar niet veel illusies over gemaakt te hebben.
In het stukje evangelie dat op onze tekst volgt, vertelt hij hoe Jezus optrad in de synagoge van Nazareth.  Hij krijgt daar echter geen voet aan de grond.  Zijn dorpsgenoten hebben zo hun eigen antwoord op de vraag wie deze man is.  Ze zeggen: 'Wat verbeeldt hij zich wel?  Dat is toch de zoon van onze timmerman!'  Hij kon daar maar nauwelijks een wonder doen, vanwege hun ongeloof, zegt Marcus.  Verder staat er: 'Jezus stond verbaasd over dat ongeloof van hen'. (Marcus 6: 5-6)  Illusies over het geloof heeft de evangelist duidelijk niet.  In het verhaal over de opwekking van Jairus' dochtertje heeft hij zelfs een aantal hindernissen verwerkt waar het geloof in Jezus van Nazareth op stuit.
Een eerste hindernis waar het geloof van Jaïrus overheen moet vormen zijn bekenden en zijn vrienden.  Die moeten van die man uit Nazareth niets hebben.  Hij overtreedt de wet van de sabbat, door zieken te genezen, nog wel in hun synagoge.  Hij papt aan met hoeren en met tollenaars.  En naar zo iemand gaat Jatrus toe, om hulp te vragen.
Het kan eenzaam worden rondom iemand die gelooft.
Een tweede hindernis voor het geloof is het realiteitsprincipe.  Ze komen Jaïrus vertellen dat zijn dochtertje is gestorven.  'Laat die man nu maar met rust, het heeft toch geen zin meer'.  Dood is dood, maak je geen illusies.
Een derde hindernis is dat hij meetrekt met iemand die zich belachelijk maakt, één die zegt dat een dood kind slaapt.  Hindernissen genoeg dus -en niet alleen toen.  Bij ons is er zelfs nog eentje bij gekomen: Wij moeten bovendien nog de hindernis trotseren van een kerk die voor een goed deel haar geloofwaardigheid heeft verloren.  Je kunt je afvragen: waarom zou een mens dan eigenlijk nog geloven?
In de lijn van de liturgie van vandaag zou je het antwoord op die vraag als volgt kunnen formuleren: omdat het geloof levengevend is.  Omdat het geloof in Jezus van Nazareth in meer dan één betekenis een mens over de dood heen tilt.  Onder meer omdat het zin aan zijn of haar leven geeft.  Maar dat moet een mens zelf ontdekken.  Zoals een mens zelf ontdekken moet wat liefde is en wat liefde doet.  Maar wie dit licht heeft gezien, die wordt door geen hindernis meer tegen gehouden.  Die zegt voor eigen rekening en in de eerste persoon enkelvoud: Ik geloof.      Amen

Marcel Heyndrikx SVD

(1)    Nijhoff Martinus: Lees maar, er staat niet wat er staat. Den Haag, Bakker,1959.
 

© Marcel Heyndrikx - Iedereen mag deze preken en teksten gebruiken mits ze vrij en gratis voor iedereen toegankelijk blijven.